28 DECEMBER 1933. 749 Mijnheer de Voorzitter, dat alles wat van deze huizen laat ik maar zeggen: krotten aan huur binnenkomt, winst is voor de eigenaars. Men laat er niets anders aan doen dan hetgeen, vermoedelijk door drang, verricht moet worden. Uit gaven zijn er dus niet dan alleen aan grondbelasting. De menschen mogen en kunnen in deze krotten niet blijven wonen, althans zal hun de gelegenheid daartoe niet moeten worden gegeven, en als zij dan wellicht de huur der gemeen tewoningen niet kunnen betalen, dan zou ik het College in overweging willen geven, die huren eenigszins te verlagen. Het zijn en blijven toch altijd nog menschen vele met gezinnen die in zulke krotten niet mogen wonen. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders, dat zij de meening niet onderschrijven, dat er hier ter stede nog vele krotwoningen zijn. Hierop zou ik willen antwoorden, dat ik er hun nog wel bij tientallen en meer zou kunnen aanwijzen. Er zullen ook nog wel krotwoningen gevonden worden, indien de dienst van Bouw- en Woningtoezicht er maar eens op uit wordt gezonden. Ook wordt in het centraal-rapport aangedrongen op saneering van de onbewoonbaar verklaarde woningen, daar deze nu gebruikt worden als bergplaats voor allerlei doel einden; hokken en gaten worden opgehoopt met afval en vuil. Zij vormen zoodoende een goede schuilplaats voor ratten en ander ongedierte, waarvan de omwonenden en anderen last en hinder ondervinden en waardoor zelfs ziekten kunnen worden veroorzaakt. Hierover wordt in het antwoord van Burgemeester en Wethouders niets gezegd. Ook op dit punt mag het College weieens zijn aandacht vestigen. Vervolgens zou ik willen opmerken: In de vergadering van 17 November 1932 (zie gedrukte notulen, blz. 609) is een voorstel van Burgemeester en Wethouders behandeld, om met meerdere andere woningen ook het pand Boschstraat no. 168 onbewoonbaar te verklaren. Daarop is een verzoek inge- gekomen van C. v. d. G e n u g t e n (zie gedrukte notulen van 12 Juni 1933, blz. 305), om den termijn van ontruiming

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 749