28 DECEMBER 1933.
777
„fabriek „Breda" en haar wederom een uitstel van de rente-
„betaling te geven voor den tijd van twee jaren onder dezelfde
„voorwaarden als is geschied in het raadsbesluit van 9 Febr.
„1932.
„Het door ons van de Machinefabriek ontvangen schrijven
„gaat hierbij."
De heer HAALMAN heeft met eenige bevreemding ken
nis genomen van dit voorstel. Als men even teruggaat tot
December 1931, dan kan men in de notulen vinden, dat de
Machinefabriek „Breda" aan de gemeente Breda een kas-
geldleening verstrekt, groot 150.000. Dit bewijst, dat de
Machinefabriek toch wel gelden kan missen. Kort daarop
heeft zij uitstel gevraagd van rentebetaling voor de in optie
verkregen terreinen en thans komt zij weer met een zelfde
verzoek. Spr. koestert eenige vrees, dat, als de optie-jaren
verstreken zijn, het zal uitdraaien op het kwijtschelden van
het geheele verschuldigde bedrag. Het is echter nooit de bedoe
ling van den Raad geweest, het terrein op die wijze voor de
Machinefabriek te reserveeren. Anderzijds bestaat er bij Spr.
en zijn fractiegenooten geen bezwaar om de industrie in deze
moeilijke tijden te steunen, maar dan moeten daarvoor deug
delijke gronden aanwezig zijn. Daarom eischt dit voorstel
eenige verduidelijking.
De heer VAN DE VEN heeft zich ook zeer verwonderd
over het verzoek der Machinefabriek en het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Onmiddellijk doet zich daarbij
de vraag voor: Burgemeester en Wethouders zullen toch niet
zoover willen gaan, dat het uitstel afstel wordt? Vast zal
moeten blijven staan, dat de Machinefabriek toch altijd nog
rentevergoeding verschuldigd is, ook al is de optie vervallen.
Zou men het terrein kunnen verkoopen, dan is Spr. er voor
om zulks te doen, met voorkeur aan de Machinefabriek, doch
hij gelooft niet, dat daarop onder de tegenwoordige omstan
digheden kans bestaat. Spr. heeft er niets tegen, deze industrie