9 MAART 1933.
77
de plaats van de wet nimmer de wenschen van den handel-
drijvenden middenstand maatgevend mogen zijn.
Mijnheer de Voorzitter. Altijd zullen er gevallen voor
komen, waarin Burgemeester en Wethouders ontheffing
zullen moeten verleenen.
Ik zou het College toch wel dringend willen verzoeken
daarbij, en bij het ontwerpen van een nieuwe verordening,
toch niet al te veel het oor te luisteren te leggen bij den
handeldrijvenden middenstand. Ik vrees, en hiermede zeg ik
niets ten nadeele van de goeden onder die groep, dat er dan
van de moeizaam verkregen Zondagswinkelsluiting en de
daarmede gepaard gaande Zondagsrust en, naar wij hopen,
meerdere Zondagsheiliging, spoedig niet veel meer zal
overblijven.
Het feit, dat in die kringen den verkoop van sterken
drank op een Zondag-Nieuwjaarsdag, een omstandigheid,
die zich hoogstens éénmaal in de vijf jaren voordoet, niet
kan worden gemist, spreekt hier wel een zeer waarschuwend
woord.
De heer LOONEN merkt op, dat hier geen ongeordende
toestand op het gebied der winkelsluiting heerscht, want,
al is de plaatselijke verordening nog niet in werking, de
wet wordt toch toegepast. Het komt Spr. beter voor, met
het ontwerpen en vaststellen van een nieuwe winkelsluitings
verordening te wachten tot de wetswijziging, welke is
aangekondigd, tot stand gekomen is.
De VOORZITTER wijst er den heer Ma bel is op,
dat het niet zoo eenvoudig is weer een nieuwe winkel
sluitingsverordening te maken men moet daarbij met vele
zaken rekening houden. Ook Burgemeester en Wethouders
lijkt het beter daarmede te wachten tot de Winkelsluitings
wet gewijzigd is. Spr. geeft toe, dat dit in verband met het
huidige parlementaire conflict nog heel lang kan duren hij
vindt daarin dan ook aanleiding om de zaak binnenkort