28 DECEMBER 1933.
785
,,het ter leen verstrekken van een bedrag groot 175.000.-
„aan de N.V. Sportfondsenbad-Breda.
„Indien U zich hiermede kunt vereenigen, zullen wij U in
,,de eerstvolgende vergadering een uitgewerkt ontwerp-besluit
„met toelichting ter vaststelling voorleggen, waarin o.m. de
„voorwaarden voor bedoelde geldverstrekking zullen worden
„geregeld.
De heer VISSER begint met te verklaren, dat de zwem-
sport -- en dus vanzelf ook het Sportfondsenbad altijd zijn
belangstelling heeft gehad en nog heeft. Zijn bedenkingen
vloeien dus niet voort uit gebrek aan belangstelling zijnerzijds
voor de zwemsport.
Spr. houdt daarop de volgende rede:
Mijnheer de Voorzitter.
Het is geen aangename taak voor mij, na de Waardeering,
die wij bij de behandeling dezer begrooting hebben uitge
sproken voor het beleid van Burgemeester en Wethouders
en den steun, dit College toegezegd, thans bij dit onderwerp
een ander geluid te moeten laten hooren. Voor mij zelf mag
ik het als een voldoening beschouwen thans door de bezwaren
van de zijde van Gedeputeerde Staten opgeworpen, volkomen
in het gelijk te worden gesteld. Het schrijven van Gedepu
teerde Staten is een welhaast vernietigend oordeel. Daarin
toch lees ik het volgende:
„Het dadelijk opeischbaar worden van hoofdsom, rente en
„een bedrag van 3 maanden rente in de gevallen genoemd
„onder e, f, g en i, (n.l. bij brandschade, bij aanvrage of uit
spraak van faillissement van schuldenares of borg, bij aan-
„vrage of verleenen van surseance van betaling en bij veran
dering in het bestuur zoodra een besluit tot ontbinding of
„liquidatie van de schuldenares) is onredelijk, aldus kan de
„geldschieter al zeer gemakkelijk 3 maanden rente verdienen.
„Tegen deze bepaling hebben wij overwegend bezwaar. Zij