100
9 MAART 1934.
gebracht. Het kan niet op den weg der gemeente liggen een
kwijnende vereeniging met overheidssteun kunstmatig in het
leven te houden.
In één opzicht is deze vereeniging mij bijzonder sympathiek
en dat is, omdat zij voor haar jaarlijksch festijn niet, zooals
dat in sportkringen soms onvermijdelijk schijnt, den dag des
Heeren, den Zondag, misbruikt, maar daarvoor een feest
dag kiest.
Mijnheer de Voorzitter, ik erken ten deele het algemeen
belang bii deze sportgebeurtenis. Maar ik ben zeer huive
rig den weg van soortgelijke subsidies op te gaan. Vóórdat
ik mijn stem definitief bepaal, zou ik zoo mogelijk gaarne
van Burgemeester en Wethouders vernemen
1. Welke zijn de gronden, waarop deze vereeniging
gerechtigd meent te zijn een beroep te doen op de
publieke kas?
2. Heeft de vereeniging, in verband met haar vermin
derde inkomsten, vereenvoudiging in haar program
ma aangebracht en daardoor vermindering van uit
gaven verkregen?
3. Is het Burgemeester en Wethouders bekend, of door
de vereeniging maatregelen zijn of worden genomen
om het voor volgende jaren zonder steun van de
Gemeente te kunnen doen?
De heer VAN HOUTEN verklaart, de argumenten van
den heer M a b e 1 i s grootendeels te kunnen onderschrijven.
Spr. zou daaraan nog willen toevoegen, dat, naar hij heeft
vernomen, het ledental der vereeniging is teruggeloopen tot
40. Hij meent te mogen aannemen, dat deze vereeniging
bestaat uit kapitaalkrachtige menschen. Het heeft hem
daarom ten zeerste bevreemd, dat zij onder wie er ook
nog wel zullen zijn, die in de termen vallen voor het betalen
van achterstallige belasting bij de Gemeente komen aan
kloppen, terwijl zij best in staat zijn het eventueele tekort
bij te passen. Van het deelnemen aan dit sportgebeuren wordt