126
9 MAART 1934.
De VOORZITTER heeft den indruk gekregen, dat de
heer Haaiman de zaak toch al tamelijk goed bekeken
heeft. Spr. zal haar punt voor punt behandelen. Hij stelt
daarop aan de orde:
le, het voorstel in zake het heffen van leges voor
opgaven uit het bevolkingsregister.
De VOORZITTER licht dit punt nog met een enkel
woord toe.
De heer HAALMAN vraagt, wat de juiste bedoèling is
van een legesheffing van 1200.'— voor het overnemen van
het bevolkingsregister of een gedeelte daarvan; is dat voor
elk willekeurig aantal?
De VOORZITTER antwoordt, dat daarvoor tot 1200.—
wordt geheven, daarboven niet meer. Daarnaast blijft echter
bestaan de heffing ad 0.25 voor afzonderlijke inlichtingen
en bovendien het abonnement voor het gedurende een jaar
gelegenheid geven voor het overnemen van in dat jaar inge
komen en vertrokken personen.
Het voorstel, onder punt 1 genoemd, wordt
daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
2e. het voorstel, in zake het heffen van leges voor
afgifte van, bewijzen van Nederlanderschap en
paspoorten.
De heer HAALMAN zegt, dat door de voorgestelde ver
hooging van de leges voor bewijzen van Nederlanderschap in
het bijzonder de kleine man getroffen wordt, daar deze het
meest van die bewijzen gebruik maakt om een uitstapje naar
België te maken. Spr. vindt daarom den sprong van 40 cent