138
23 MAART 1934.
De VOORZITTER opent de vergadering en houdt de
volgende rede
Mijne Heeren.
Toen in 1894 Hare Majesteit de Koningin-Regentes,
wier droevig overlijden ons thans samen brengt, met de
14-jarige Koningin Wilhelmina onze gemeente bezocht,
sprak zij in de door haar gehouden rede van „deze oude,
in de geschiedenis van ons Vaderland en van het Huis
van Oranje zoo wel bekende stad". Indien ik U, Mijne
Heeren, heden in buitengewone vergadering samenriep,
dan werd ik daartoe niet in de eerste plaats genoopt door
den eeuwenlangen band van deze stad met het Huis van
Oranje-Nassau, waaraan, in door sterfgevallen van manne
lijke nakomelingen zoo droevige dagen, de Prinses van
Waldeck, nieuw en heilzaam leven ging geven, doch werd
ik vooral gedreven door de zekerheid, dat, op grond van
de historie der laatste halve eeuw, de vertegenwoordigers
der ingezetenen hun deelneming wenschen te uiten in de
smart, welke Hare Majesteit en Haar Koninklijk Huis
heeft getroffen.
Vóór ruim 55 jaren geleden sprak bij de Kerkelijke
huwelijksplechtigheid te Arolsen de hofprediker het ver
trouwen uit, dat Koningin Emma, naast Haar Echtgenoot
gaande, zoude mogen zeggen„Uw volk is mijn volk".
Hoezeer is dit werkelijkheid geworden, hoezeer wordt alom
in deze dagen van rouw bevestigd de overtuiging, door
onze geëerbiedigde Vorstin in Hare kennisgeving geuit,
dat „allen deelen in Haar smart en in die van de Haren
en in het verlies, dat Haar overlijden voor het gansche
volk, zoo hier als overzee, beteekent".
Ook hier gevoelen wij groote dankbaarheid jegens God,
dat Hij ons deze rijke persoonlijkheid heeft geschonken,
die als Gemalin van den Koning, als Opvoedster en Leidster
van de Prinses, als Draagster van het Koninklijk Gezag,
als Koningin-Moeder, als Weldoenster voor ons land van