2 FEBRUARI 1934.
15
tot
Uw
zoo juist gehouden rede verstrekte gegevens, omtrent het
wel en wee van deze gemeente.
De sprekende cijfers in Uw toespraak verwerkt, overtuig
den ons maar al te zeer, dat van een kentering ten goede in
den economischen toestand over 1933 nog geen sprake is
geweest en dat het laatste leed, dat de crisis ons bracht, nog
niet geleden is.
Als een donkere streep dan ook, liep door Uw rede het
heenwijzen naar het nog steeds zeer hooge aantal werkloozen,
waarvan, we weten het, het overgroote gedeelte niets liever
wenscht dan zich te kunnen werpen op den arbeid, om voor
hun gezin en zich zelf met eigen handen weer een eerlijk
stuk brood te kunnen verdienen.
Bedenkelijk voor de geldmiddelen der Gemeente is de
geweldige uitzetting van den noodwendigen steun en andere
crisisuitgaven, naast de beangstigende daling van de inkom
sten der burgerij. Zeer wordt dan ook geapprecieerd de zorg,
die zal worden gewijd aan het in evenwicht houden van de
begrooting, naast het zooveel mogelijk ontzien der belasting
betalers, die thans reeds zoo zwaar moesten worden getroffen.
Met ingenomenheid werd vernomen, dat de financieele
uitkomsten der gemeentelijke bedrijven, tegen het steeds ver
der om zich heengrijpen van de ongunst der tijden, weten
stand te houden. Dat trots zoovele noodlottige crisisfactoren,
die den ondernemingsgeest uit den aard der zaak temperen,
de bouwbedrijvigheid nog steeds op peil blijft, was een niet
minder welkome mededeeling.
Tevens vernam de Raad met vreugde, dat ernstige pogin
gen in het werk worden gesteld om de bekende overdrukke
straten van het teveel aan verkeer te ontlasten.
De Raad stemt volkomen in met den lof, door U, Mijn
heer de Voorzitter gebracht, aan de ook door de crisis weg
gedrongen Gezondheidscommissie, voor haar belangeloos
werk op maatschappelijk en hygiënisch gebied ten bate onzer
gemeente.
Alvorens te sluiten, rest mij nog U dank te zeggen voor