24 APRIL 1934.
189
„Het tarief van 25 cent resp. 10 cent per K.G. in het
„tweede lid van artikel 6 genoemd is een normaal tarief,
„dat in vele slachthuizen geldt.
„Om het vetsmelten in het groot te stimuleeren is onzer
zijds een lager tarief voorgesteld voor groote hoeveelheden,
„d.w.z. voor hoeveelheden boven 200 resp. 500 K.G. Het
„smelten van hoeveelheden vet van eenige beteekenis kost
„het slachthuis aan arbeidsloon e. d. tenminste f 4..a
„f 5. Vandaar dat dit minimum is voorgesteld.
,,De reden, waarom met het amendement-Haaiman
„niet kan worden meegegaan, is duidelijk. Het stimuleeren
„van het smelten van vet in groote hoeveelheden mag niet
,,zoo ver gaan, dat het het slachthuis geld gaat kosten.
,,Wij hebben de eer U voor te stellen ten aanzien van
,,de hier behandelde punten te besluiten in den boven aan
gegeven zin."
Artikel 4.
De VOORZITTER vraagt, of de heer Haaiman zijn
amendementen nog wenscht toe te lichten.
De heer HAALMAN antwoordt, dat hij bij de indiening
van zijn amendementen al een schriftelijke toelichting heeft
gegeven, terwijl ze bovendien in den Raad besproken zijn.
Hij acht het derhalve niet noodig ze nog eens toe te lichten.
Daarbij komt, dat hij zich met de door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde wijziging van het tweede lid
van art. 4 wel kan vereenigen. In verband hiermede en
naar aanleiding van een mondelinge bespreking met den
Directeur van het Openbaar Slachthuis trekt Spr. zijn
amendementen in.
Artikel 4 wordt daarop, met inachtneming
van de door Burgemeester en Wethouders voor
gestelde wijziging op het tweede lid, goedge
keurd en vastgesteld.