24 MEI 1934.
239
verordening niet eens geëischt voor deze afwijking van
den regel, al is het natuurlijk goed daarmede in de practijk
toch rekening te houden.
De heer Mabelis heeft het rapport van den Inspecteur
becritiseerd deze zegt daarin slechtsDe goede sollicitanten
zullen U dit jaar langs den neus gaan; het volgend jaar
voorzie ik geen grootere moeilijkheden; behoudt dus nog
een jaar wat U hebt. De conclusie, welke de heer M a b el i s
uit dit rapport getrokken heeft, gaat dus te ver.
Den heer Van de Ven zou Spr. willen wijzen op het
feit, dat elk jaar, dat een classicus aan het Gymnasium
doorbrengt, hem meer geschikt maakt voor de rectoraats
vacature; het kan daarom best zijn, dat een volgend jaar
een andere kracht voor die vacature in aanmerking kan
komen dan nu, want deze heeft dan een jaar meer practijk
achter den rug. Het is toch niet te weerspreken, dat ook
hier met de jaren de vruchten rijpen.
De Raad kan gemakkelijk zeggen, dat aan de bepaling
der verordening in strengsten zin moet worden voldaan,
doch wie blijft met de moeilijkheden zitten? Men kan nu
wel met een zware, sociaal-economische kar rijden, maar
dat is in deze niet op zijn plaats; men moet in de eerste
plaats kijken naar de belangen van het onderwijs en dan
zal men zien, dat er voldoende reden aanwezig is om
gevolg te geven aan de adviezen der deskundigen. De
Raad mag zich dus nog weieens ter dege bedenken voor
hij dit voorstel verwerpt. Spr. merkt nog op, zulks ter
verduidelijking van de mededeeling van den wethouder
Mr. Van Mierlo, dat de Rector op goeden grond be
zwaar moet maken tegen een ontslag midden in het cursus
jaar, hetgeen niet wil zeggen, dat hij ook bezwaar heeft
tegen tijdelijk waarnemen na zijn ontslag.
De heer VAN DE VEN wil, naar aanleiding van de
woorden van den Voorzitter, er nog even op wijzen, dat,
zooals hij al in eerste instantie gezegd heeft, hij deze