258
24 MEI 1934.
Mijnheer de Voorzitter.
Iedere verbetering, aangebracht aan een instelling als
de gemeentelijke zweminrichting, juich ik toe. Immers, het
kan leiden tot meerdere beoefening der gezonde zwemsport,
met als gevolg meerder bezoek.
Nu is het m i. billijk, dat de gevolgen van dat meerder f
bezoek, i.e. meer inkomsten, ook voor een deel ten goede
komen aan de gemeentekas en dat het geld, dat de Ge
meente in de inrichting steekt voor verbetering^ minstens
rendabel is. Ik stel daarom voor, het plan alléén dan uit
te voeren, indien aan dezen eisch wordt voldaan en het
College dus in onderhandeling treedt met den exploitant
over verhooging der pacht.
De heer VAN KEEP moet bezwaar maken tegen de
voorgestelde uitgave, die volgens hem niet dringend noodig
is, doch ook omdat aan de zweminrichting „het Ei" reeds
zooveel is ten koste gelegd en het hoe langer hoe duide
lijker wordt, dat, indien bij het destijds maken van het
plan voor de zwemkom een deskundige was geraadpleegd,
vele technische fouten, alsmede deze uitgaven, te voorkomen
waren geweest. Ook vraagt Spr. zich af, waarom dit voor
stel niet eerst in de Bouwcommissie is geweest. Hij geeft
den Raad in overweging, dit crediet, voornamelijk uit een
bezuinigingsoogpunt, niet te verleenen.
De heer COHEN is niet tegen het treffen van de voor
gestelde voorzieningen, maar hij acht verbetering van de
kostelooze volksbadplaats veel meer noodigde kleed
kamertjes zien er allertreurigst uit en de geheele opzet van
die inrichting is veel te bekrompen. Als men in aanmerking
neemt, dat de oppervlakte van de kostelooze badplaats
1000 M2 bedraagt, terwijl de zweminrichting „Boeimeer"
3500 M2 groot is en men nog de beschikking heeft over
„het Ei", dan zal men toch moeten toegeven, dat de on-
en minvermogenden hier op het gebied van de zwemsport