272
24 MEI 1934.
van het verhandelde in de vergadering van 27 December
j.l., daar achteraf is gebleken, dat daarin een onjuiste aan
tijging voorkomt.
Spr. zegt daarop het volgende:
In de notulen van Uw vergadering van 27 December 1933
wordt de volgende passage aangetroffen in de rede van den
heer Haaiman, gehouden bij de algemeene beschouwingen
van de begrooting voor 1934, waarin hij spreekt over het
hier en daar zich voordoende anti-semietisme. De heer
Haaiman zeide volgens die notulen: ,,Te betreuren is het
echter, dat nu eenmaal het jeugdig gemoed helaas al te
ontvankelijk is voor dergelijke geluiden. Is het niet gebeurd,
dat in een onzer Brabantsche steden op de voornaamste
school der stad een leerlinge haar Joodschen leeraar in de
volle klas de nu niet precies van vrouwelijke lieftalligheid
getuigende, nochtans „poppige" opmerking toevoegde
„Dat het toch maar goed was, dat die vuile Joden uit
Duitschland waren weggejaagd."
Hij doet daarbij aan den Voorzitter het dringend ver
zoek als hoofd der politie maatregelen te nemen.
Zonder nadere aanduiding scheen voor dit laatste geen
grond en bij niemand scheen de indruk achtergebleven, dat
de passage op Breda en het Gymnasium aldaar sloeg. Dit
nu is nader gebleken uit een volgende actie van den heer
Haaiman, waarbij hij zich niet ontzien heeft het zetsel der
notulen vooreen particulier propagandageschrift te gebruiken
met toevoeging van een noot, waarin hij het Gymnasium
aanwees door met name een leerling volledig in druk te
noemen, dochter van een van de deelhebbers aan deze
vergadering. Met het doel van verspreiding heeft hij
300 exemplaren met die toevoeging besteld en aan zich
geleverd gezien.
Hij heeft een der overdrukken op 17 April j.l. overhandigd
aan den eenigen leeraar van het Gymnasium, wien het kon
betreffen. Een en ander werd eerst onlangs, op 12 Mei,
ter kennis van den voorzitter van ons college gebracht,