24 MEI 1934. 275 gebezigd was, dan had de heer Haaiman de zaak anders moeten aanpakken; hij had haar bij den betrokken leeraar en den rector moeten aanbrengen en, als dat niet hielp, ten slotte bij het hoofd der gemeente. De schuldige wiens dochter zij ook ware geweest zou dan haar gerechte straf niet zijn ontloopen. De heer Haaiman heeft dien weg niet gevolgd; hij heeft de zaak hier in den Raad zeer onopvallend behandeld, doch daarbuiten heeft hij er veel ophef van gemaakt. Het was er hem dus blijkbaar alleen om te doen den Voorzitter door middel van zijn kind te bekladden. De R. K. fractie vat deze zaak hoog op; als de heer Haaiman niet kan bewijzen, hetgeen hij heeft beweerd, en hij biedt den Voorzitter niet direct zijn verontschuldigingen aan, dan zal zij tot het ergste overgaan, wat men iemand kan aandoenzij zal dan voortaan doen alsof de heer Haaiman niet aanwezig is. Ook de' heer MABELIS verklaart het gebeurde hoogst ernstig te vinden. De heer Haaiman zegt nu wel, dat er voor hem geen reden was om aan te nemen, dat die uitlating uit den duim gezogen was, maar hij had toch eerst te bevoegder plaatse naar de juistheid ervan moeten informeeren. Wat nu gebeurd is, kan niet door den beugel dit is geen handelwijze voor een man met politieke ervaring. Tenzij de heer Haaiman werkelijk aannemelijk maakt, dat hij te goeder trouw is geweest, hij zijn verontschuldi gingen aanbiedt en den Voorzitter volledig eerherstel geeft, is het ook voor Spr. niet mogelijk hierover heen te stappen. De heer PLEIJTE kan zich volkomen aansluiten bij hetgeen de beide vorige Sprekers gezegd hebben. Ook hij heeft niet anders dan woorden van de strengste af keuring voor deze infame handelwijze. De heer HAALMAN kan niet anders zeggen dan wat hij zooeven reeds verklaard heeft. Hij wil gaarne erkennen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 275