3C6 26 JUNI 1934. dit ten zeerste, omdat daaraan groote behoefte bestaat. Hij wil dan ook het oorspronkelijk plan handhaven. Wethouder VAN MIERLO antwoordt, dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders nooit definitief is toe gezegd, dat er binnen enkele maanden een sportpark in den Boeimeerpolder zou worden aangelegdwèl, dat, als men met het betrokken waterschap tot overeenstemming zou zijn gekomen, de aanleg van een paar voetbalvelden zou worden overwogen. De aanleg van een sportpark met zijn kostbare outillage is in dezen tijd van economische depressie niet verantwoord. De VOORZITTER is het met den Wethouder eens, dat het geenszins uitgesloten is, dat er eerlang eenige voet balvelden in den Boeimeerpolder zullen komennü gaat het echter in hoofdzaak om werkverschaffing en daarom hebben Burgemeester en Wethouders niet gewacht tot zij het met het waterschap over de aansluiting van het vóór eenige jaren gegraven kanaaltje met de rivier in den Sluissingel eens zijn geworden en daartoe vergunning is verkregen. Daarna pas kan demping van de dan overbodig geworden rivierarm plaats vinden en komt er ruimte, o.a. voor den aanleg dier voetbalvelden, ter beschikking. Thans hebben zij alvast iets willen doen, dat in werkverschaffing kan worden uit gevoerd en waardoor men een aardig geheel verkrijgt met hetgeen daar al is geschied; m.a.w. een waardige entourage voor „het Ei". Bovendien zal voor aanleg der sportvelden grondop- hooging noodig zijn, welk werk zich niet voor werkver schaffing leent, daar de voor ophooging noodige grond, van elders moet worden aangevoerd. Zonder verdere opmerkingen wordt daarop conform het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 306