346
18 JULI 1934.
De heer PLEIJTE verklaart, dat het voorstel van Burge
meester en Wethouders de volle steun van hem en zijn
fractiegenoot heeft. Wat het voorstel van den heer
Meijvis c.s. betreft, is Spr. van meening, dat het zenden
van een afvaardiging uit den Raad naar den Minister een
noodelooze vertooning zal worden men kan de zaak gerust
aan den Burgemeester overlaten.
De heer VAN HOUTEN gelooft, dat de heer Broos
wel de eenige zal zijn, die vindt, dat de nieuwe steun
regeling haar goede zijde heeft. Inderdaad zijn er enkele
groote gezinnen, die er op vooruit gegaan zijn, maar de
groote massa der gesteunden is op lager peil gekomen.
Spr. en zijn fractiegenooten hebben ook een berekening
gemaakt, nog voordat Burgemeester en Wethouders met de
hunne bij den Raad gekomen waren. Spr. deelt een en
ander omtrent die berekening mede, waaruit bli kt, dat vol
strekt niet zooals de heer Broos het voorstelt alle
groote gezinnen met de nieuwe regeling gebaat zijn Dit is
van den heer Broos volkomen onjuist gezien.
De heer LOONEN wijst er den heer Meijvis op, dat
hij den Burgemeester alleen heeft verzocht de verdediging
van het standpunt van den Raad en van Burgemeester en
Wethouders in Den Haag op zich te willen nemen; hij
heeft geen voorstel daartoe gedaan.
Wethouder VAN BUITENEN zegt, dat, hoewel het
voorstel van Burgemeester en Wethouders algemeen instem
ming vindt, het toch goed is nog even in te gaan op de
nota van Burgemeester en Wethouders Men kan nu wel
zeggen; „Op 4 Juli wilden wij den Minister al vragen om
Breda in de derde klasse te plaatsen", doch men kon dat
verzoek toen niet met cijfers staven; de gevolgen der nieuwe
regeling zijn eerst nu te overzien. Erkend dient evenwel te
worden, dat ook aan de oude steunregeling onjuistheden
kleefden En al weet Spr. wel, dat de nieuwe regeling niet