348 18 TULI 1934. weg volgen, die de meeste kans biedt om den Minister te kunnen overtuigen. De VOORZITTER constateert, dat het algemeen gevoelen is, dat de steunverlaging dermate drukkend is, dat het noodig wordt geacht den Minister dringend te verzoeken, daarbij gesterkt door een unanieme uitspraak van den Raad, Breda alsnog te plaatsen in de derde klasse. De Minister kan daartegen niet aanvoeren, dat men hem te zeer stoort in zijn bezuinigingsmaatregelen immers, door plaatsing in de derde klasse wordt toch altijd nog bezuinigd op de steunverleening. Ook andere steekhoudende argumenten kunnen nog in de schaal worden geworpen men kan met Breda vergelijkbare plaatsen naar voren brengen, die ook in de derde klasse gerangschikt zijn. Spr. meent, dat het 't beste zal zijn, den Minister eerst schriftelijk uiteen te zetten, hetgeen men wil, en dit met cijfers toe te lichten. In het zelfde schrijven kan dan worden medegedeeld, dat men het ten zeerste op prijs zou stellen, in de gelegenheid te worden gesteld mondeling van gedachten te kunnen wisselen. Spr. stelt zich gaarne daarvoor beschikbaar en hoewel het hem aangenaam zou zijn daarbij gesecondeerd te worden door twee leden van den Raad, gelooft hij, dat een beperkt bezoek aan de doeltreffendheid ten goede komt en verzoekt hij de uitvoering aan het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders over te laten. De heer MSIJVIS, voorop stellende, dat hij en zijn frac- tiegenooten niet wisten, dat de R.K. fractie zou komen met het verzoek, of de Burgemeester als pleitbezorger in Den Haag zou willen optreden, verklaart, nu blijkt, dat het voor stel van zijn fractie, om een tweetal leden van den Raad naar den Minister af te vaardigen, niet tactisch wordt ge acht, dit voorstel in te trekken. De heer BROOS merkt op, dat hij wel degelijk, in eerste

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 348