34
2 FEBRUARI 1934.
De VOORZITTER opent de algemeene beschouwingen.
De heer HAALMAN heeft tot zijn genoegen gezien, dat
deze gelegenheid door Burgemeester en Wethouders is aan
gegrepen om ook verdergaande wijzigingen in de verordening
aan te brengen. Het spijt hem echter, dat niet tegelijkertijd
is tot stand gekomen de wijziging van het tweede lid van
artikel 4, waarop hij al meermalen heeft aangedrongen. Het
keurloon voor ingevoerd vleesch is hier namelijk vrij hoog
en dit is vooral onbillijk omdat het wordt berekend pér 10
K.G. Om misverstand te voorkomen wil Spr, hier uitdruk
kelijk verklaren, dat hij in deze geen belanghebbende is; er
kan dus geen sprake van zijn, dat hij voor eigen parochie
spreekt. In tal van gemeenten is het invoerkeurloon veel
lager dan hier. Daarbij komt nog, dat men de verplichting
tot het doen keuren van ingevoerd vleesch in de Vleesch-
keuringswet niet imperatief, doch facultatief heeft voorge
schreven; de gemeente kan het dus doen. In dat geval spreekt
het vanzelf, dat men daarvoor een vergoeding mag eischen
het betreft hier immers een bewezen dienst maar zij moet
dan billijk zijn.
Ook bevreemdt het Spr., dat men het inzouten van inge
voerd spek op het Slachthuis verplichtend gaat stellen. Hij
begrijpt natuurlijk wel de bedoeling hiervan, maar desniette
min blijft hij he.t toch onbillijk vinden voor degenen, die zelf
op dit gebied behoorlijk geoutilleerd zijn.
Dat men het tarief voor het smelten van vet heeft willen ver
lagen, juicht Spr. toe, maar in de practijk zal het nimmer voor
komen, dat op één dag door één eigenaar 200 K.G. eetbaar
vet of 500 K.G. technisch vet wordt gesmolten. Bovendien
komt de tariefsbepaling hierop neer, dat men eigenlijk 1000
K.G. vet of meer per dag moet smelten, wil men van het
lagere tarief kunnen profiteeren. Dit nu is practisch onmoge
lijk. Spr. is dan ook van meening, dat de redactie van deze
bepaling veranderd behoort te worden, wil zij aan de
bedoeling beantwoorden.