390 30 AUGUSTUS 1934. Spr. geen argument voor de gevraagde vrijstelling. Tal van andere zaken gaan tegenwoordig ook achteruit. Zelfs de noodlijdendheid van gemeenten, welke door een der heeren ter sprake is gebracht, kan hier geen bewijs leveren van het standpunt van den Minister van Financiën deze ge meenten kunnen vroeger wel te royaal geweest zijn, o.a. door het toestaan eener verlaging als hier gevraagd, en daaraan hun noodlijdendheid te wijten hebben. Als dan de Minister niet eischt intrekking van dezen éénen maatregel, bewijst dit nog niet dat het onrechtvaardig is als deze maat regel ergens niet is genomen. Burgemeester en Wethouders achten dit thans een zaak van opportuniteit. Hei College staat er niet bepaald principieel tegenover, doch acht het thans niet het juiste tijdstip, deze zaak, waarvan het de onbillijkheid niet aanvoelt, te wijzigen. Van de begrooting over 1935 is niet anders te zeggen, dan dat de toestand alweer slechter en moeilijker zal zijn. Daarom mag men zonder groote noodzaak geen enkele in komst prijsgeven. Bovendien als men aan café-, hötel- en restauranthouders verlaging zou geven, zou men dat met eenigen redelijken grond niet kunnen weigeren aan bijv. pensionhouders en kamerverhuurders, daar dezen in volkomen gelijke omstan digheden verkeeren. Indien iets gedaan moest worden aan de personeele belasting en de gemeente kon inkomsten derven, dan zou Breda moeten worden geplaatst van de Ve naar de IVe klasse. Spr. beveelt thans krachtig aan, het prae-advies van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. Wethouder VAN MIERLO wenscht even nader in te gaan op enkele argumenten van de heeren K r o o n e en Van Buitenen. In de eerste plaats acht Spr. de finan- cieele positie van de gemeente geen reden om een bepaalde groep ven ingezetenen onbillijk in de belasting te treffen. Voorts moet het café-restaurantbedrijf niet gerekend worden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 390