30 AUGUSTUS 1934.
397
een uitvloeisel van de gewijzigde Pensioenwet. Dat het in
dezen zin en in geen anderen moet worden opgevat, is door
den Minister duidelijk erkend in de belofte, dat, alvorens
de wet in werking zal worden gesteld, aan de gemeente
besturen een circulaire zal worden gezonden, waarin wordt
medegedeeld, dat de verhooging der pensioensbijdragen niet
de bedoeling heeft van salariskorting, doch slechts dient
om te komen tot een uniforme pensioen-premie-heffing.
Reeds hierom is inwilliging van het verzoek der ambte
naren, om de voorgestelde verhooging der pensioenkorting
te compenseeren door een toelage tot gelijk bedrag, alles
zins billijk. De salarissen der ambtenaren zijn verder ge
baseerd op premie-vrij pensioen en op een kindertoeslag
vanaf het derde kind. De later opgelegde premie-heffing
beteekende voor hen derhalve een salariskorting. Om nu
wederom en op zuiver formeele gronden de ambtenaren
aan een aderlating te onderwerpen, acht ik niet juist.
De eenvoudige motiveering van Burgemeester en Wet
houders, dat er voor hen geen termen aanwezig zijn om
aan het verzoek te voldoen, is al zeer sober. Zonder nadere
motiveering zal ik het voorstel van het College niet kunnen
steunen.
Wethouder VAN MIERLO wil beginnen, den heer
Kooijman op zijn vraag te antwoorden. Ofschoon Spr.
daaromtrent wel vaker iets heeft gehoord, is bij het College
van Burgemeester en Wethouders van een ingesteld onder
zoek niets bekend.
De heer Visser beroept zich op de bekende circulaire
vai den Minister. Daarin staat echter, dat men de salarissen
met 1 2°/o mag verhoogen, als werkelijk de verhoogde premie
voor pensioen er niet meer af kan. Dat dit de juiste meening
is, vond Spr. nog hedenmorgen bevestigd in een circulaire,
welke werd ontvangen van den Minister van Onderwijs, be
treffende de salarieering van tijdelijke leerkrachten.