2 FEBRUARI 1934. 39 „Dit schrijven heeft in de Commissie tot het ontwerpen „eener verordening, régelende de pensionneering van wet- „houders, een onderwerp van bespreking uitgemaakt. „De Commissie heeft de eer te dezer zake het volgende „op te merken en te adviseeren: Artikel 4, derde lid „Naar de meening van Gedeputeerde Staten is de vraag, „door de geneeskundigen te beantwoorden, te ruim gesteld. „Het pensioen moet afhankelijk zijn van het feit, of de be trokkene ongeschikt is voor de verdere waarneming van „het ambt van wethouder. „Afgezien van de vraag, welk standpunt het juiste is te „achten, is de zaak van te problematisch belang om Gede buteerde Staten in hun wensch niet te volgen. Artikel 9, derde lid. „Het komt Gedeputeerde Staten niet juist voor, dat het „weduwenpensioen herleeft na ontbinding van het volgend „huwelijk door overlijden van den echtgenoot, wijl door het „opvolgend huwelijk de band met het wethouderschap defi nitief is verbroken. „De pensioenwet kent wel het herleven van het oude we duwenpensioen na ontbinding van het opvolgend huwelijk. „Erkend mag echter worden, daf voor de opvatting van Ge deputeerde Staten ook iets te zeggen is, reden waarom de „Commissie mede met het oog op het niet groote belang „der zaak voorstelt den wensch van Gedeputeerde Staten „in te willigen. Een met het oog daarop gewijzigde redactie „van deze bepaling wordt aan het slot voorgesteld. Artikel 11, tweede lid sub c. „Gedeputeerde Staten vragen nadere toelichting. Naar de „meening der Commissie zullen Burgemeester en Wethouders „deze in hun schrijven aan dit College gemakkelijk kunnen „geven. De vraag mag hier derhalve worden voorbijgegaan. „Slechts moet worden opgemerkt, dat in de vergadering „van Uwen Raad door een misverstand de woorden „had,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 39