2 FEBRUARI 1934. 41 „voorkomen, gezien het feit, dat allerwege aan de huwende „vrouw ontslag uit openbare betrekkingen wordt verleend. „Met 3 tegen 2 stemmen heeft de Commissie besloten „Uwen Raad te adviseeren de door haar voorgestelde rege- „ling te handhaven, zulks met het oog op het feit, dat uit „hoofde van de Pensioenwet al zeer spoedig een bedrag van 1400 aan weduwenpensioen wordt uitgekeerd, waar- „naast dus werd de regeling van Gedeputeerde Staten „aanvaard slechts plaats zou zijn voor een bedrag van f 300 aan wethouders-weduwenpensioen Dit bedrag „wordt te laag geacht, mede met het oog op de verplichte „pensioensbijdrage van artikel 18. Artikel 19. „Gedeputeerde Staten achten het noodzakelijk, dat het „pensioen, te verleenen na de inwerkingtreding der onder havige verordening, geheel naar de bepalingen dezer ver ordening wordt geregeld. „Ook hierin kan de Commissie Gedeputeerde Staten niet „volgen. „Ook voor de wethouders is de pensioenregeling een ge- „deelte van de salarisregeling, die niet mag worden opgevat „als een vrijgevigheid, waaraan men zonder dringende reden „kan veranderen. „Er is hier geen dringende reden aan te wijzen, waarom „men de wethouders, die op 1 Juli 1932 zitting hadden, voor „de achter hen liggende en hun tot 1935 loopende ambts- periode(n) anders zou moeten pensionneeren dan op de „basis van de toen geldende regeling. Bij dezen gedachten- „gang wordt geen stelling genomen t. o. v. de vraag, welke „pensioenregeling beter is, de oude of de nieuwe. Het gaat „er slechts om voor den zittenden wethouder het gebruik ma- hen van een bestaande regeling niet onmogelijk te maken. „Daarom komt het de Commissie gewenscht voor, de mo- „yelijkheid van het doen eener keuze te lalen voortbestaan. „Dat de Commissie aan het slot toch een wijziging van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 41