434
10 OCTOBER 1934.
Dat ik nochtans niet met dat prae-advies kan medegaan,
komt doordat dit, naar mijn meening, geen steun vindt in
de wet en in de te dien aanzien bestaande jurisprudentie.
Ik zal niet gaan twisten over de beteekenis van het
woordje „wenscbt". Het kan in verschillende beteekenissen
worden gebruikt. Maar, dat Burgemeester en Wethouders
niet de juiste bedoeling in dit verband aangeven, blijkt uit
de jurisprudentie, Daaruit toch blijkt duidelijk, dat aan
schaffing van leer- en hulpmiddelen, vóórdat de gelden door
den gemeenteraad zijn toegestaan, zelfs vóór de aanvrage
is ingediend, op zich geen aanleiding kan zijn de gevraagde
medewerking niet te verleenen. Wèl handelt het school
bestuur dan op eigen risico en loopt het altijd gevaar, dat
de benoodigde gelden worden geweigerd, maar die wei
gering kan alléén geschieden, wanneer de aanvrage niet
voldoet aan art. 73 der Wet of wanneer het verlangde de
normale eischen aan het onderwijs te stellen te boven gaat.
Ter staving van mijn meening wil ik uit de vele Konink
lijke Besluiten, die op deze materie betrekking hebben, er
een tweetal naar voren brengen, waardoor de juistheid van
mijn standpunt sterk sprekend uitkomt.
Ik heb hier vóór mij een K.B. van recenten datum van
2 Maart 1934, no. 17. Nadat de gemeenteraad van Marum
een verzoek van een schoolbestuur om beschikbaarstelling
van gelden op grond van art. 72, had afgewezen, en het
schoolbestuur van dit besluit in beroep was gegaan bij
Gedeputeerde Staten, overwoog dat college „dat nu wel
de aanschaffing van een groot gedeelte der op de meer
genoemde lijst vermelde leermiddelen in 1931 en 1932 en
derhalve vóór de indiening der aanvrage bij den raad heeft
plaats gehad en hun college dit met den gemeenteraad
afkeurt, omdat een dergelijke handelwijze van een school
bestuur tegen den geest der wet indruischt en tegenover
de gemeente als niet behoorlijk moet worden aangemerkt,
maar zulks geen vrijheid geeft de aanvrage af te wijzen,
nu volgens enkele uitspraken der Kroon noch uit de be-