2 FEBRUARI 1934.
44
De VOORZITTER brengt de Commissie dank voor den
door haar verrichten arbeid; een poging zal alsnog worden
gedaan om de Gedeputeerde Staten op enkele punten tot de
meening van den Raad te bekeeren.
30. Schrijven van de Gedeputeerde Staten van Noord-
Brabant, d.d. 17 Januari 1934, G. no. 240, houdende beden
kingen tegen het raadsbesluit van 27 December j.L, in zake
het presentiegeld voor de raadsleden, luidende als volgt:
„Ten antwoord op Uw brief van 10 Januari 1934, no. 103,
„Afd. V, hebben wij de eer U mede te deelen, dat wij be-
zwaar moeten maken tegen de voorgestelde vergoeding
„voor raadsleden.
„Naar onze meening behoort het bedrag dier vergoeding
„voor Uw gemeente niet hooger te worden gesteld dan 4.
„voor het bijwonen der vergaderingen van den Raad.
„Wij noodigen U mitsdien uit, ons een daartoe strekkend
„voorstel te doen."
De heer VAN DE VEN zegt, nog nooit zoo ongaarne
over een zaak gesproken te hebben als nu, en wel omdat
het geldelijk belang van weinig beteekenis is en omdat ge
dacht zou kunnen worden, dat hij hier voor zijn persoonlijk
belang wil opkomen.
Spr. doet uitkomen, dat het bedrag, hetwelk de raads
leden als presentiegeld toucheeren, een poover sommetje is.
als men nagaat, dat men daarvoor ruim 50 uur per jaar in
raadsvergadering bijeen is, minstens evenveel uren in de
fractievergaderingen, die toch bij het thans heerschende
stelsel niet gemist kunnen worden, en men bovendien min
stens evenveel uren noodig heeft om kennis te nemen van
de stukken en de kwesties te bestudeeren, terwijl voorts een
wisselend getal uren in de commissievergaderingen moet
worden doorgemaakt.