2 FEBRUARI 1934.
45
Er moet voorts rekening gehouden worden met de om
standigheid, dat dikwijls een aanslag op de beurzen der
raadsleden wordt gepleegd waarvan men meent, dat een
raadslid zich daar niet aan mag onttrekken dat hij zich
boeken en tijdschriften moet aanschaffen om op de hoogte
te blijven, dat de fractievergaderingen kosten met zich bren
gen.
Tegenover dit alles is de vergoeding miniem, of zij dan
ƒ4.ƒ5.— of ƒ6.— bedraagt.
De raadsleden te Breda hebben echter het raadslidmaat
schap nooit als een bron van inkomsten beschouwd; de ver
goeding was vroeger meer dan ƒ6.—; tegen de verlaging
zijn zij niet opgekomen. Te Breda hebben de raadsleden
nooit getracht een kostelooze telefoonaansluiting te verkrij
gen, noch een kosteloos tramabonnement; zij hebben ook geen
poging gedaan om een presentiegeld voor de commissiever
gaderingen te krijgen, hoewel de Gemeentewet dit toch toe
staat. Zij zijn zelfs nog verder gegaan. Toen zij verplicht
waren een korting op de salarissen en loonen van de amb
tenaren en werklieden toe te passen, hebben zij zich zelf
een dubbel percentage opgelegd door het presentiegeld van
6.tot 5.— te verlagen; niet, omdat die 6.zoo'n
groote som was, maar alleen om psychologische redenen:
als de ambtenaren en werklieden een offer moesten brengen,
wilden zij zelf in dubbele mate lijden. Maar, nu komen Ge
deputeerde Staten vertellen, dat zij 4.voldoende vin
den; motieven deelen zij niet mede. Wat kan het motief
zijn? moet toch gevraagd worden. Voor het psychologisch
effect heeft de Raad zelf gezorgd. Uit zuinigheidsoverwe
gingen behoeft het al evenmin te geschieden. Een bezuiniging
van 300.op een gewonen dienst van 4 millioen gul
den is niet noemenswaard. Er blijft dan niets anders over
dan aan te nemen, dat Gedeputeerde Staten de waarde van
het werk zeer laag aanslaan en bij ongeveer 12 zittingen
's jaars, het raadslidmaatschap van Breda met 50.per
jaar goed betaald achten.