10 OCTOBER 1934.
475
geëerbiedigd worden en uit overtreding daarvan is nimmer
iets goeds te verwachten. En wanneer men mij nu zou toe
voegen, dat het hier niet gaat om de principieele quaestie
open of niet open zijn op Zondag, maar, dat het slechts
om verruiming met een paar uren gaat, dan antwoord ik
het is een stap in de verkeerde richting en daarom af te
keuren. En bovendien betreft het hier een zoo beduidende
uitbreiding, dat practisch daardoor de geheele Zondag
gebroken wordt. Door 6 uren open te zijn is de Zondag
voor de winkeliers zoo bezet, dat het voor hen practisch
uitgesloten is, zich op den rustdag te wijden aan hun gezin,
b v. met zijn kinderen te gaan wandelen.
En dat dit niet alleen, zooals men het ook wel eens in
dezen Raad heeft willen voorstellen, in Protestantsch
Christelijke kringen zoo wordt gevoeld, moge blijken uit
wat Mr. Van Wijnbergen, naar ik meen ook in de
kringen van de R. K. middenstanders geen onbekende, nog
kort geleden in ,,de Maasbode" schreef
,,Ik heb er nimmer een geheim van gemaakt het te
betreuren, dat katholieken aan de actie tot verruiming
hebben medegedaan, en ik betreur het nog. Op de
eerste plaats op grond van religieuze overwegingen.
Van de zeven dagen der week heeft de goede God er
slechts één in bijzondere mate voor zich opgeëischt,
slechts één in bijzondere mate willen geheiligd zien.
Welnu, zeer zeker in dezen tijd, waarin het zoo buiten
gewoon voelbaar is, dat aan Gods zegen alles is gelegen,
moet het worden ingezien, dat het niet aangaat op dien
éénen dag nog te beknibbelen, al zal natuurlijk op
Zondag toelaatbaar blijven, wat door volstrekte nood
zakelijkheid geboden is.
Maar ook uitsluitend uit sociaal oogpunt bezien,
betreur ik de zaak. Het getuigt van een gemis aan
voldoend sociaal besef, wanneer men niet vermag in te
zien, van welke beteekenis het is, na zes dagen van