10 OCTOBER 1934. 487 heid. Spr. verwacht, dat de taak der politie tengevolge van deze regeling zeer verzwaard zal worden. Hij vraagt, of het tijdstip, waartoe de vrijstelling geldt, niet kan worden teruggebracht op 12 uur middernacht het oogenblik, waarop de straatverlichting grootendeels wordt gedoofd - anders zijn, volgens Spr., moeilijkheden te vreezen. De VOORZITTER antwoordt, dat in het begrip „onmiddellijke nabijheid" een zekere beperking ligt. Voorts zegt Spr., dat het na het gedeeltelijk dooven der straat verlichting nog best kan voorkomen, dat een auto nog voldoende verlicht wordt door een andere lantaarn in de nabijheid. De beperking reeds om 12 uur te doen ingaan, vindt Spr. noodeloos vroeg. Overigens verwacht Spr., dat de practijk in deze wel redding zal brengen. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop conform het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde de behandeling van de punten 42 tot en met 47 der agenda. 42. Rapport van de commissie belast met het nazien van de rekening van het Gasbedrijf over het dienstjaar 1933, met ontwerp-besluit tot voorloopige vaststelling dier rekening. 43. Rapport van de Commissie, belast met het nazien der rekening van het Electriciteitsbedrijf over het dienstjaar 1933, met ontwerp-besluit tot voorloopige vaststelling dier rekening. 44. Rapport van de Commissie belast met het nazien der rekening van het Waterleidingbedrijf over het dienst jaar 1933, met ontwerp-besluit tot voorloopige vaststelling dier rekening.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 487