24 OCTOBER 1934. 499 snede voorkwam, die z.i. niet door den beugel kan. Zij luidt: „Van de kinderen uit de in de nabijheid zijnde volks wijken wordt toch al genoeg hinder en baldadigheid onder vonden, dat het huns inziens zeker niet gewenscht zou zijn, het Zandbergplein voor die kinderen nog meer aantrekkelijk te maken." Spr. gelooft, dat men den verkeerden weg zou inslaan door het verzoek op dien grond in te willigen immers, de baldadigheid dier kinderen vloeit \cort uit het gemis van een plaats, waar zij kunnen spelen. Spr. acht het daarom beter, adressant geen ontheffing van diens ver plichting tot het aanleggen van een speeltuin te verkenen. Wethouder VAN MIERLO vindt de bewuste zinsnede ook minder gelukkig gekozen men kan echter niet zoover gaan om het verzoek op dien grond af te wijzen. Het woningcomplex tusschen Zandbergweg en Ginnekenweg is geheel en al van adressant Het is geheel, straten en pleinen incluis, door hem en op zijn kosten aangelegd, terwijl een deel der huizen nog zijn eigendom is. Deze kan zijn panden beter kwijt, als er op het Zandbergplein geen speelplaats komt; het zou daarom onbillijk zijn, het verzoek af te wijzen. Wethouder BRANTJES zegt, dat de buurt, waarover het hier gaat, genoeg gelegenheid biedt om te spelen, aan gezien al de daarin gelegen woningen een tuin hebben. Spr. acht uit dien hoofde een speeltuin in deze buurt overbodig. De heer VAN HOUTEN merkt op, dat nien dit alles ook geweten heeft bij het sluiten van de overeenkomst. Spr. wil zich evenwel, gehoord de nadere toelichting van de zijde van het College, bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders neerleggen, doch hij protesteert tegen de zooeven door hem gewraakte zinsnede in het verzoekschrift. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop conform het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 499