504 24 OCTOBER 1934. houders betreft, moet rekening gehouden worden, dat het salaris zoo zij, dat iedereen, die daarvoor in aanmerking komt, het wethouderschap kan waarnemen, te meer waar de werkzaamheden wel niet den geheelen man, maar toch een zeer groot gedeelte van diens tijd in beslag nemen. Waar de kans bestaat, dat Gedeputeerde Staten aan eenige verlaging zullen vasthouden, hebben de fracties om tactische redenen gemeend een tegen-voorstel te moeten doen, n. 1. om het salaris van den Burgemeester te bepalen op 8000 tot 9500 gulden, wat voor de wethouders neer komt op 39° o hiervan is 3120 gulden. Met de salaris-korting van den Secretaris en den Ontvanger kan accoord gegaan worden. Een eventueele verlaging zou volgens hun meening in geen geval van terugwerkende kracht moeten zijn. Bij deze doe ik, namens alle fracties van den Raad, het voorstel om het schrijven van de Gedeputeerde Staten als volgt te beantwoorden: „De Raad der gemeente Breda, stelt vast, dat zijn inziens „de salarissen van den Burgemeester en de Wethouders „niet zoo hoog zijn om voor verlaging in aanmerking „te komen. „Mochten eventueel Gedeputeerde Staten tot een ver daging willen overgaan, dan zou de Raad in geen geval „verder willen zien gegaan dan het salaris van den Burge meester te bepalen op 8000 tot 9500 gulden, wat voor „de Wethouders dan zal bedragen 39 °/0 van 8000 gulden „is 3120 gulden. „Met een salariskorting van 7 1/a °/0 voor den Secretaris „en 5 °/0 voor den Ontvanger kan de Raad accoord gaan. „De Raad besluit ook, dat de eventueele verlaging niet „van terugwerkende kracht zal zijn." Voorts stel ik voor het volgende besluit te nemen: „De Raad der gemeente Breda, „overwegende, dat door zijn besluit, d.d. heden, aan „Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant wordt voorge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 504