24 OCTOBER 1934 507
De heer VAN HOUTEN erkent, dat hij zich zooeven
niet juist heeft uitgedrukt; inderdaad stelt de Raad de
salarissen, waarom het hier gaat, niet vast. De heer
M a b e 1 i s moet echter toch ook toegeven, dat men zich
geprikkeld voelt, als men in de circulaire leest, dat de
herziening op verzoek van den Minister van Binnenlandsche
Zaken geschiedt en dat de Gedeputeerde Staten voornemens
zijn haar met ingang van 1 October 1. 1. te doen ingaan.
De conclusie ligt dus voor de hand, dat het hier een uit
gemaakte zaak betreft, waartegen verzet niet meer baat.
Zijns inziens kan men de salarisverlaging dan maar beter
ineens opleggen. Men mag het beleefd of niet beleefd
vinden: Spr. blijft er voor om tegen deze handelwijze
stelling te nemen. Hij kan zich dan ook niet met het
voorstel-L o o n e n vereenigen.
Daarop wordt zonder hoofdelijke stemming
besloten, Gedeputeerde Staten te antwoorden
overeenkomstig het voorstel van den heer
L o o n e n
Het voorstel van den heer Loonen, in zake de in
trekking van de tijdelijke salariskorting ad 3°,» vcor bur
gemeesters, secretarissen, ambtenaren van den Burgerlijken
Stand en wethouders, wordt eveneens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Den VOORZITTER komt het overbodig voor, 's Raads
wensch, tot intrekking van de tijdelijke salariskorting, aan
de Gedeputeerde Staten kenbaar te maken, daar dezen
reeds in hun brief verklaren voornemens te zijn die korting
in te trekken.
De heer VISSER acht het verkeerd, dat de verhouding
tusschen de wedde van den burgemeester en die van de
wethouders in een percentage wordt uitgedrukt. Bovendien