526 6 DECEMBER 1934 Een andere vraag is, Mijnheer de Voorzitter, of we daarom moeten berusten en niets moeten doen. Ik ben van meening, dat de weg nog open is om in den geest als door de vakcentralen is gedaan, met name het R.K. Werkliedenverbond, waar ik uiteraard het beste mede bekend ben, in de adressen, welke men aan de Regeering heeft gericht en waarin op tal van zaken is gewezen, die de noodlijdende bevolking zou kunnen helpen, ons ook tot de Regeering te richten, en deze enkele punten onder de oogen te brengen, die we meenen dat, worden deze ingewilligd, zij de zorgen van de ondersteunden eenigszins zullen ver lichten. Ik ben van meening, dat we als Raad beter zelf met onze verlangens naar voren kunnen komen dan dat we adhaesie betuigen aan adressen, van welke zijde die dan ook komen. Ik ben mede tot dit standpunt gekomen, omdat we als Raad ons reeds met deze kwestie hebben bezig gehouden en het dus op onzen weg ligt om hiermede thans voort te gaan, Indien de Raad dit standpunt niet mocht deelen en van meening mocht zijn, dat we verder zelf niets moeten doen, dan, Mijnheer de Voorzitter, dan alleen zou ik mij ermede kunnen vereenigen, dat we de verzoeken van ande ren ondersteunen. Omdat ik dus meen, dat het initiatief in deze van den Raad zelf moet uitgaan, aangezien deze zich reeds twee maal hiermede heeft beziggehouden, heb ik eenige voorstel len, die ik thans gaarne aan de orde gesteld zou zien. De VOORZITTER: U berust in de beslissing, welke door de Regeering ten opzichte van de classificatie geno men is. Het is dan beter, dit punt voor kennisgeving aan te nemen en de andere, door U aangeroerde punten, welke verband houden met den inhoud van het onder punt 8 der agenda voorkomende adres, daarbij te behandelen. Dienovereenkomstig wordt besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 526