530
6 DECEMBER 1934
nog bij, dat ik van oordeel ben, willen we iets voor de jeugd
bereiken, we dan zelf met voorstellen moeten komen, welke
aangeven op welke manier we hierin denken te voorzien.
Om al deze redenen ben ik tot mijn voorstel gekomen,
hetwelk ik dan ook nogmaals bij den Raad aanbeveel.
De heer LOONEN verklaart, dat de R.K. raadsfractie
geen behoefte gevoelt om adhaesie te betuigen aan het adres
van den Bredaschen Bestuurdersbond, niet omdat zij niet
overtuigd is van den nood der werkloozen, maar omdat zij
met den heer Kroone van oordeel is, dat een poging om
daarin verbetering te brengen, beter van den Raad zelf kan
uitgaan.
De heer MABELIS merkt het volgende op:
Mijnheer de Voorzitter,
Wij allemaal, daar ben ik van overtuigd, voelen den nood,
die er heerscht en de wenschelijkheid van meer hulp. Over
de mogelijkheid en de middelen om er toe te geraken zal
niet de zelfde overeenstemming bestaan.
Al wat in dit adres wordt gevraagd is ten slotte, en dat
voelen de voorstellers zelf ook, Rijkszaak.
En nu weten wij allen hoe in de Kamer van alle kanten
en uit alle partijen, drang op de Regeering is uitgeoefend
om verbeteringen aan te brengen. Ten deele, zij het gering,
is aan dien drang tegemoet gekomen en er is geen enkele
reden om aan te nemen, dat te bevoegder plaatse, dat is in
de Kamers der Staten Generaal, niet verder alles zal worden
gedaan om van de Regeering te verkrijgen wat mogelijk is.
Dat is ook de taak der volksvertegenwoordiging. Maar het
is niet de taak der gemeenteraden in die van de volksver
tegenwoordiging te treden. De gemeenteraad heeft als Over
heidsorgaan met de Regeering mede te werken aan de leni
ging van den nood. De gemeenteraad heeft te bedenken, dat
hij autonoom bestuursorgaan is voor het deel hem in het