572 6 DECEMBER 1934 is geweest om het te bestudeeren. Bovendien gaat het hierbij om een zuiver administratieve kwestie, Stelt de Raad de verordening vast, zooals Burgemeester en Wethouders voor stellen, dan wordt zij door de Gedeputeerde Staten vermoe delijk niet goedgekeurd; men zal dan het verdere verloop hebben af te wachten. De heer MABELIS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Hoewel ik mij wel met het voorstel van Burgemeester en Wethouders kan vereenigen, komt mij het verschil met het inzicht van de Gedeputeerde Staten in deze eigenlijk van weinig beteekenis voor. Of nu zooals bij de thans geldende verordening geschiedt het voordeelig saldo van de reke ning van baten en lasten in ontvang wordt gebracht op de kapitaalsrekening en de rentelast van het bedrijf eveneens daarop in uitgaaf wordt gebracht, óf dat de rentelast van het bedrijf in uitgaaf wordt gebracht op de rekening van baten en lasten en het daardoor op die rekening ontstane tekort uit den kapitaaldienst wordt gedekt, maakt practisch voor het bedrijf geen verschil. Het is mij dan ook niet duidelijk, waarom de Gedeputeerde Staten de tegenwoordige manier uit een oogpunt van veilig beheer beter achten. Een tekort op de rekening van baten en lasten kan pas ontstaan, indien de ontvangsten uit post 1 dier rekening, dat is de opbrengst van pachten en huren, geheel of nagenoeg geheel zouden ver vallen. Daarvoor is zeker de eerste jaren geen vrees. Maar al zou er hier een tekort ontstaan, dan ben ik het volkomen eens met het College van Burgemeester en Wethouders, dat een dergelijk tekort door het bedrijf behoort te worden ge dragen. Kan ik hierom met het voorstel, voor wat artikel 16, 2e lid, betreft, mede gaan, zooals gezegd, schijnt het mij van zoo weinig beteekenis, dat het geen zin zou hebben tot het uiterste door te zetten. Wat het eerste lid van artikel 20 betreft, waarover mede

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 572