2 FEBRUARI 1934.
H. J. VAN DER VEN, L. EMMELKAMP, A. C. B. VAN
ARENDONK, Mr. E. L. H. M. VAN MIERLO, J. J. VAN
BUITENEN en P. G. GRUIJS.
Afwezig: de heer H. W. VENKER.
Voorzitter: de heer Mr. Dr. W. G. A. VAN SONS-
BEECK, burgemeester.
Secretaris: de heer H. H. JONKERGOUW.
De VOORZITTER opent de vergadering en houdt de
volgende rede:
Mijne Heeren,
De omstandigheden, met name het vergaderen van den
Raad op den drempel van het nieuwe jaar, stellen mij eerst
thans in staat officieel, doch daarom niet minder hartelijk,
mijn dank te betuigen voor de vele goede wenschen, die mij
gewerden en mijnerzijds de hoop uit te spreken, dat het U
wel ga, in Uw gezinnen, in Uw arbeid. Mijn gedachten gaan
hierbij evenzeer uit naar degenen die in meer en minder nauwe
aanraking met ons aan het gemeentelijk werk deelnemen en
wier toewijding aan de zaak, die ons aller groote en voort
durende belangstelling heeft, door Uw Raad, ons dagelijksch
bestuur en mij zeer wordt gewaardeerd en waar mogelijk
gaarne bevorderd. Ook dank ik de velen van onze inge
zetenen, die met de intrede van 1934 hun steeds op hoogen
prijs gestelde wenschen tot ons richten; het best komt die
erkentelijkheid tot uiting, door met goed vertrouwen en in
aangename samenwerking en met aldus aangewakkerden
arbeidslust onze werkzaamheden in 1934 voort te zetten.
Wanneer ik nu, aan de gewoonte getrouw, zonder te veel
in details af te dalen, eenig licht werp op hetgeen in 1933
voor onze gemeente van belang was, dan vraag ik in de eerste
plaats Uw aandacht voor den loop der bevolking. In mijn