9 MAART 1934.
93
„Wij hebben de eer U voor te stellen het besluit van Bur
gemeester en Wethouders van Breda van den 28sten
„December 1933 te handhaven."
De heer MABELIS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
De tonen maken de muziek. Ik kan niet zeggen, dat de
tonen, waarin deze memorie van grieven is gesteld, het oor
aangenaam streelen: Ik weet niet, of deze toon in advocaten-
kringen gebruikelijk is, maar in een adres aan den Raad doet
hij niet aangenaam aan. Maar aan den anderen kant wekt
het toch eenige verwondering, dat in het schrijven van Bur
gemeester en Wethouders van 28 December 1933 nieuwe
eischen aan den eigenaar worden gesteld, die toch ook reeds
bij het opmaken van de eerste lijst bij de onbewoonbaarver
klaring voorziening vroegen. Ik betreur dat, omdat daardoor
de beschuldiging als zou hier rancune in het spel zijn, een
schijn van waarheid zou kunnen krijgen. In ieder geval is
het voor mij aanleiding geweest ter plaatse een onderzoek
in te stellen. En nu verwondert het mij toch, dat van deze
woningen is gezegd, dat zij op vernuftige wijze in een oud
fabrieksgebouw zijn aangebracht. Dat vernuftige bestaat dan
m.i. toch alleen daarin, dat het gelukt is van dat oude gebouw
zooveel mogelijk huur te trekken. De bouw van deze woningen
had m.i. niet behooren te worden toegestaan. Er is aan deze
woningen nog wel wat te verbeteren om ze een wat ooglijker
aanzien te geven.
De eischen, door Burgemeester en Wethouders gesteld,
komen mij redelijk voor, al zou ik voor die, genoemd onder
1 en 4, in overweging willen geven nog eens te doen nagaan,
of daaraan moet worden vastgehouden. Maar, er is een ander
gebrek, waarin geen voorziening wordt geëischt en dat m.i.
onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maakt. De pomp, die in
de behoefte aan drinkwater moet voorzien van welks hoe
danigheid een rapport bij de stukken ligt geeft, volgens