94 9 MAART 1934. de verklaring van de bewoners in weken geen water meer. Er wordt door bewoners water gedronken uit een put, dat er zoo vuil en vies uitziet, dat ik mijn vraag, of dat water inderdaad gedronken werd, drie of viermalen heb herhaald eer ik het gelooven kon, dat dit inderdaad geschiedde. Van een anderen bewoner bleek mij, dat het water wordt gehaald uit een fabriekskelder in de nabijheid en weer een ander haalt het bij overburen, nota bene aan den Haagweg. Mijnheer de Voorzitter, ik dring er bij Burgemeester en Wethouders op aan, dat onverwijld naar deze dingen een officieel onderzoek wordt ingesteld en dat, indien de zaken staan zooals zij mij zijn medegedeeld en door mij zijn gecon stateerd, er dan ook direct wordt ingegrepen. De heer VAN DER VEN vindt ook de termen, waarin de memorie van grieven is gesteld, zeer kras. Spr. vraagt, of de eigenaar der woningen zich aan de eischen, door Bur gemeester en Wethouders gesteld, kan onttrekken. De toe stand is onduldbaar; Spr. hoopt dan ook, dat zoo krachtig mogelijk tegen den eigenaar zal worden opgetreden. De heer VAN HOUTEN sluit zich bij de woorden van de vorige Sprekers aan. De toestand is inderdaad onhoud baar. Spr. zou een commissie willen zien ingesteld om de zaak ernstig te onderzoeken, want er hapert nog meer aan dan de watervoorziening; ook de rechten van de bewoners worden aangetast, o.a. sluit men vaak de toegangswegen af. Wethouder VAN MIERLO zegt het te betreuren, dat een collega-rechtsgeleerde zich op een dergelijke onbehoorlijke wijze uitdrukt; hij heeft zich daaraan ten zeerste geërgerd. De steller noemt zijn geschrift een memorie van grieven; de Raad kan er zich evenwel eerder door gegriefd gevoelen; zoo iets komt tegenover een publiekrechtelijk college niet te pas. De woorden en de lengte van het stuk moeten de armoede aan argumenten bedekken. Als men het doorleest,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1934 | | pagina 94