108 12 FEBRUARI 1935. beneden 20.De zaak gaat echter hierom, dat de gele genheid behoort te worden geopend om een betere verhou ding te scheppen tusschen de loonen van de losse vaklie den en niet-vakarbeiders bij de gemeente en die in het par ticuliere bedrijf. Het spreekt bijna vanzelf, dat Burgemeester en Wethouders er niet aan denken, om losse vaklieden, zooals b.v. losse schilders, te beloonen met het gestelde mi nimum van 20. Burgemeester en Wethouders stellen daarom voor, de loonen der losse werklieden voortaan door hen te laten regelen. In dit verband vraagt Spr. in den ge- moede Is de Raad eener groote gemeente nu wel het lichaam om over de loonen van het los personeel te disputeeren? In Amsterdam b.v. worden al jaar en dag de loonen van dat personeel door Burgemeester en Wethouders geregeld, met inachtneming van verschillende door den Raad vastge stelde normen. De andere kwestie, welke door den heer Van Houten is aangeroerd, namelijk die van den wachttijd, welken een steuntrekker moet doormaken, wanneer blijkt, dat hij in tij- delijken gemeentedienst meer heeft verdiend dan in het vrije bedrijf, heeft met dit voorstel niets te maken; zij betreft de steunverleening. Dit voorstel beoogt de loonen van de losse en jeugdige werklieden eenigszins aan te passen aan die van het particuliere bedrijf. Er zit daarbij niet de bedoeling voor, die loonen sterk te drukken. Voor de regeling van de loonen der jeugdige werklieden geldt zooals de heer K r o o n e volkomen terecht heeft opgemerkt nog in meerdere mate dan voor het los perso neel het zooeven door Spr. naar voren gebrachte argument het zou toch te gek zijn, als de Raad zich daarover het hoofd moest breken! Voor zulke jonge krachten is geen uniforme loonregeling te treffen; hun werkzaamheden aan de verschil lende takken van dienst loopen daarvoor te veel uiteen. Zelfs bij een en het zelfde bedrijf krijgt de een wel eens wat meer loon dan de ander, omdat zijn werk van iets meer verantwoordelijken aard is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 108