110 12 FEBRUARI 1935. steunverleening en zich voorts verklaard tegen de voorge stelde delegatie. Spr. zou daartegen nog niet zooveel bezwaar hebben, indien Burgemeester en Wethouders niet in hun voorstel hadden gesproken van: „het minimumbedrag, dat voor de eerste maal zou kunnen worden vastgesteld op 20 per week." Hierin ziet Spr. een addertje, dat onder het gras schuilt. Indien Burgemeester en Wethouders werkelijk niet van plan zijn, die loonen sterk omlaag te drukken, waarom is men dan niet dezelfde werkwijze blijven volgen als tot dusver gebruikelijk was? Spr. blijft op het standpunt staan, dat de loonen door den Raad moeten worden vastgesteld. Tegenover het verwijt van den heer M a b e 1 i s, dat Spr. zich niet houdt aan het resultaat van het georganiseerd over leg, stelt Spr. het feit, dat destijds, bij de regeling van het georganiseerd overleg in den Raad, door den toenmaligen leider der R K fractie, den heer Van de Ven, uitdrukkelijk is vastgesteld, dat de eindbeslissing bij den Raad blijft. Wethouder VAN BUITENEN zegt, dat hier een „af schuwelijk misverstand" heerscht. Men heeft uit het oog ver loren, dat de bewuste delegatie plaats heeft onder bepaalde voorwaarden: de losse werkman moet ten minste het loon verdienen, hetwelk geldt in het collectief contract, dat voor zijn werkzaamheden in de particuliere nijverheid is afgeslo ten, èn het loon mag niet beneden het minimum-bedrag van 20.per week worden gesteld. Burgemeester en Wethou ders kunnen niet anders besluiten; zij zijn daardoor gebon den, zoolang de Raad te dien opzichte geen ander besluit heeft genomen. Wethouder VAN MIERLO merkt nog op, dat, volgens de bewering van den heer K r o o n e, de Raad nooit eenige moeilijkheid zou hebben gehad met het regelen van de loonen der losse werklieden. Deze loonen zijn echter nooit door den Raad geregeld! De practijk is steeds geweest, dat het minimum loon van de laagste loonklasse aan het los per-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 110