12 FEBRUARI 1935.
125
„den 2den September 1927 (G.B. No. 436), recht zouden
„hebben gehad, indien zij op den dag onmiddelijk vooraf-
gaande aan den datum van inwerkingtreding in het genot
„van pensioen zouden zijn gesteld."
Artikel 19.
„Deze verordening treedt in werking op den dag, waarop
„zij wordt goedgekeurd.
„Alsdan vervalt de verordening op dit stuk vastgesteld bij
„Raadsbesluit van den 2den September 1927 (G.B. no. 436)
„De verordening op dit stuk vastgesteld bij raadsbesluit
„van 2 Mei 1923 (G.B. nr. 366) blijft gelden voor de gewe-
„zen wethouders, die vóór den 7den September 1927 reeds
„in het genot waren van of aanspraak hadden op wethouders-
„pensioen, voor zooveel hun voor dien datum verstreken
„diensttijd als wethouder betreft
„De Commissie heeft de eer Uwen Raad voor te stellen te
„besluiten, als hierboven is aangegeven."
De VOORZITTER licht het voorstel nog met een enkel
woord toe en brengt dank aan de Commissie voor den ver
richten arbeid. Vervolgens opent Spr. de algemeene be
schouwingen over dit voorstel.
De heer BROOS zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter.
Nu het voorstel tot wijziging van de verordening, rege
lende de pensionneering van wethouders, hier andermaal aan
de orde komt in verband met het aanbrengen van door
de Gedeputeerde Staten noodig geachte wijzigingen, blijkt,
dat van mijn bezwaren, naar voren gebracht in de raads
vergadering van 22 November 1933 (gedrukte notulen
blz. 568 t/m 572) met betrekking tot de artikelen 3, 8, 9 en
11 der bestaande verordening, vervalt mijn bezwaar tegen