146
12 FEBRUARI 1935.
lijkheden om te komen tot een sluitende begrooting, weer ver
zwaard. Toch mag er wel eens op gewezen worden, dat het
ten slotte op deze begrooting te dekken tekort van 117.000
niet uitsluitend een gevolg is van die Regeeringsmaatregelen.
De noodige hoogere raming voor subsidie aan het Burgerlijk
Armbestuur van rond ƒ58.000, draagt daartoe belangrijk bij.
Voorts levert de blijkbaar te hooge schatting van de op
brengst der plaatsing van de gemeente in de tweede klasse
van de gemeentefondsbelasting in het vorig jaar, voor deze
begrooting een nadeel van bijna 10.000 op.
En dan mag bij al de moeite, die de Regeering door haar
maatregelen veroorzaakt heeft, ook wel eens op haar credit-
z'ijde geboekt worden het belangrijke voordeel van ruim
26.000, dat de gemeentekas ten deel valt, door de conversie
van verschillende leeningen, een maatregel, die alléén mo
gelijk is geworden door de door de Regeering gevoerde finan-
cieele politiek, waardoor het vertrouwen der beleggers in
de financieele positie van Rijk, Provincie en Gemeenten is
teruggekeerd en versterkt.
Met voldoening mag in dit verband voorts worden gewe
zen op het voorzichtige financieele beleid van het College,
daarin door een meerderheid in den Raad gesteund, waardoor
in twee jaren tijds de rentelast van bijna ƒ470.000 in 1933
tot rond ƒ430.000 in 1935, dat is met ƒ40.000 kon worden
teruggebracht.
Van het drietal door het College voorgestelde maatre
gelen ter dekking van het ten slotte overblijvende tekort, is
over de opcenten op de personeele belasting reeds een beslis
sing gevallen.
De beide andere zullen, zij het met weinig animo, eveneens
moeten worden aanvaard. Inzonderheid het recht op de wa
termeters is weinig sympathiek. Ik meen er evenwel toch de
voorkeur aan te moeten geven boven het van andere zijde
gedane voorstel om verhooging van den waterprijs te bevor
deren. Inzonderheid uit hygiënisch oogpunt schijnt dit mij
ongewenscht.