12 FEBRUARI 1935.
deze, tot een maximum van een der verkoopwaarde te
heffen belasting gebruik hebben gemaakt, is nu juist geen
aanwijzing voor de bijzondere doelmatigheid of de belang
rijke voordeelen. voor de gemeentekas van deze mogelijkheid
tot inkomstenvermeerdering te verwachten. Met belangstelling
zie ik dan ook het resultaat der overwegingen van het Col
lege tegemoet.
Mijnheer de Voorzitter. Het antwoord van Burgemeester
en Wethouders op de vraag in het Centraal-Rapport of wel
voldoende voortvarendheid wordt betracht met de ontsluting
van den Boeimeerpolder, o.m. door het bouwen van de brug
over de Mark in het verlengde van den Boeimeersingel, be
vredigt niet geheel.
Burgemeester en Wethouders meenen, dat de bouw van
die brug niet lang meer kan uitblijven. Ja, Mijnheer de Voor
zitter, alles is betrekkelijk. Wat de een niet lang noemt,
vindt de ander wèl lang. Een nadere begrenzing van het tijds
bestek, waarbinnen de bouw kan worden tegemoet gezien,
met vermelding van eventueele daartegen nog bestaande be
zwaren, ware gewenscht geweest. Ik meen, dat de spoedige
bouw van deze brug, met de verdere ontsluiting van den Boei
meerpolder, bebouwing van de daar gelegen gronden sterk
bevorderen en den momenteel vrij sterken trek uit onze ge
meente naar Ginneken, beperken zal.
Evenmin bevredigt het antwoord op de vragen uit het Cen
traal-Rapport betreffende de mogelijkheid van den aanleg
van den parallelweg van de Ginnekenstraat en den tunnel
bouw onder de spoorwegovergangen. In de vergadering van
18 Juni 1934, bij de behandeling van de voorstellen van den
heer G r u ij s c.s., zei U, Mijnheer de Voorzitter, dat het
goed zal zijn, dat de aandacht er op gevestigd blijft, in hoe
verre het 60-millioenplan ook voor Breda te benutten is.
Thans antwoorden Burgemeester en Wethouders op de des
betreffende vragen uit het Centraal-Rapport: ,,Ten aanzien
van den z.g. tunnelbouw ware met het Werkfonds 1934 in
overleg te treden." Ik meen daaruit te moeten besluiten, dat