152
12 FEBRUARI 1935.
De heer HOUBEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
In den aanhef van het Centraal-Rapport der afdeelings-
commissies wordt de mededeeling gedaan, dat deze begroo
ting zich volkomen aanpast aan de tegenwoordige tijdsom
standigheden. Met het lid, dat deze mededeeling deed,
betreur ik, dat door een nieuwe verdeeling van lasten, de
zorg voor een sluitende begrooting onze gemeente weer
uitermate heeft verzwaard. Het lichtpunt, zoo gaat dit lid
voort, is, dat de verschuiving der daaruit voorkomende
lasten voor de belastingschuldigen dit jaar geen hoogere
druk beteekent.
Mijnheer de Voorzitter, met velen verheugde ik mij
daarover. Evenwel ook vóórdat ik in het bezit was van
het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het Cen-
traal-Rapport, betwijfelde ik, of de becijfering op bladzijde
5 der begeleidende nota van de begrooting, waarop het
meerbedoelde lid zijn verwachting grondde (voor welke
nota ik overigens alle waardeering heb, omdat ze zoo over
zichtelijk is en de studie der begrooting in hooge mate ver
gemakkelijkt) niet op een vergissing berustte. De redeneering
van Burgemeester en Wethouders bij die becijfering is als
volgt „Over 1934/1935 werden geheven op de Gemeente
fondsbelasting 82 gemeente- en 30 algemeene opcenten in
totaal 112. Voor 1935 1936 zullen de gemeentenaren beta
len 64 25 opcenten is totaal 89 opcenten, alzoo
belangrijk minder."
Op de eerste plaats, Mijnheer de Voorzitter zal
het van 64 gemeenteopcenten wel sterk in de richting
gaan, misschien wel in een zeer gevoelige. Doch daarover
zal ik het niet hebben. Trouwens de omstandigheden wijzigen
zich in dezen tijd als het ware elk oogenblik, wat niemand
vermag te voorzien, ook niet het College van Burgemees
ter en Wethouders.
Toen ik dan bij de indiening der begrooting de finan-