12 FEBRUARI 1935. 153 cieele gevolgen trachtte op te sporen van de wet op de instel ling van het Werkloosheidssubsidiefonds, meende ik in de couranten te hebben gelezen, dat weliswaar de 30 algemeene opcenten op de Gemeentefondsbelasting zouden verdwij nen, doch dat daarvoor door den Minister een compensatie was gezocht in nieuwe hoogere opcenten op de Rijksinkom stenbelasting. En, Mijnheer de Voorzitter, nu geloof ik, dat wij het allen roerend eens zijn, dat, vooral waar de gemeentelijke en Rijks-financiën zoo door elkaar zijn geweven en aan elkander gekramd en gelijmd door allerlei soort van opcenten, die alleen deskundigen en dan nog niet anders dan door lange studie en nauwkeurige naspo ring kunnen ontcijferen, het de belastingèe/fl/ers volmaakt onverschillig is, of zij door de kat dan wel door den kater of beter door de gemeente dan wel door het Rijk worden gebeten. Trouwens alles wat de fiscus in deze van ons op- eischt, prijkt op een en hetzelfde met opcenten doorspekt en dubbel-gekruid aanslagbiljet, dat voor ons allen ik erken dit gaarne een puzzle vormt, die bijna niet is te ontwarren. Het betrekkelijke ontwerp nu der heffing van nieuwe opcenten op de inkomstenbelasting, kon ik niet tijdig ach terhalen, wel een excerpt daaruit, wat een heel andere taal spreekt dan dat de 30 algemeene opcenten, op de Gemeen tefondsbelasting geheven, zouden vervallen zonder meer. Mijnheer de Voorzitter, in den aanhef van het ant woord van Uw College op het Centraal-Rapport wordt de in uitzicht gestelde daling der belasting bij de becijfering op bladzijde 5, hiervóór bedoeld, reeds sterk getemperd. Het College van Burgemeester en Wethouders verwijst daarbij dan ook heel voorzichtig naar het antwoord, gegeven bij Hoofdstuk XII, Ietwat wazig en niet zoo duidelijk als wij dit van Burgemeester en Wethouders gewoon zijn, wordt daarbij gesproken van verschuiving van den druk der Rijks- en gemeentebelastingen en herleving van aanvankelijk ver vallen Rijksopcenten, waardoor eenige verhooging van belas-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 153