168
13 FEBRUARI 1935.
Tot slot wenscht Spr. de hoop uit te spreken, dat ook in
de toekomst de Raad met het College van Burgemeester en
Wethouders zal willen blijven samenwerken om de belangen
van Breda zoo goed mogelijk te behartigen.
De VOORZITTER grijpt gaarne deze gelegenheid aan
om te kunnen reageeren op de welwillende houding van den
Raad tegenover het College van Burgemeester en Wethou
ders. Naar aanleiding van de klacht van den heer G r u ij s
over te weinig gelegenheid tot bestudeering van de be
grooting met bijbehoorende stukken, heeft Spr. nog eens
nagegaan, hoe een en ander is verloopen Spr. geeft daarvan
een nadere uiteenzetting. Het schijnt, dat er ten deze toch
geen reden is voor een verwijt aan Burgemeester en Wet
houders. Het moge waar zijn, dat de mondelinge behandeling
vrij kort na het rondzenden van het Antwoord van Burge
meester en Wethouders plaats heeft, men mag toch ook niet
uit het oog verliezen, dat de Raad op het oogenblik .van het
verschijnen van dat antwoord de diverse kwesties reeds
voldoende bestudeerd heeft. Men is dan reeds geheel op de
hoogte. Spr. hoopt, dat ook in volgende jaren de Raad de
begrootingszaken met spoed zal willen bestudeeren, hetgeen
niet uitsluit, dat dezerzijds voor tijdige voorbereiding het
mogelijke zal worden gedaan.
Overigens hebben de woordvoerders der verschillende
fracties het College veel lof toegezwaaid en weinig critiek
geleverd. Voor de lof is Spr. zeer erkentelijk. Terecht is ook
gewezen op het vele goede, dat in de afgeloopen vierjarige
periode door den Raad is tot stand gekomen. De critiek is
reeds door de heeren Wethouders beantwoord.
Spr. wil er nog op wijzen, dat het zeer moeilijk is, de
gemeente in dezen tijd vooruit te brengen. Daarvoor is meer
noodig dan goede wil alleen. Speciaal op het gebied van
openbare werken zal er steeds te wenschen blijven. Gewezen
mag ook nog worden op het thans in uitvoering zijnde
plan tot verbetering van den Ginnekenweg, een plan,