13 FEBRUARI 1935.
173
uit haar is voortgekomen. Spr. gelooft dit gaarne, maar als
de leider van de grootste fractie dit zoo zegt, kan dat den
indruk wekken, dat andere fracties die verantwoordelijkheid
niet behoeven te gevoelen. Daartegenover wenscht Spr. op
te merken, dat voor hem persoonlijk de verantwoordelijkheid
nog sterker drukt, omdat hij als andersdenkende toch heeft
medegewerkt aan de verkiezing van de zittende wethouders.
Spr. gevoelt daarover geenszins berouw, maar had het aange
namer gevonden als de heer L o o n e n de verantwoordelijkheid
voor het beleid van het College niet voor zijn eigen fractie
had opgeëischt.
Het voorstel van den heer G r u ij s, om te gaan leenen
voor improductieve werken, acht Spr. niet juist. De Wet
houder heeft dit al voldoende weerlegd. De gemeente is wat
kapitaalsuitgaven betreft, reeds zoover gegaan als mogelijk
was.
Dat het Werkfonds 1934 geen pruimenboom is, zal ieder
raadslid wel bekend zijn. Men kan de zaak ook anders voor
stellen. Hier zijn namelijk twee groote werken dringend
noodig, waarvoor de gemeente zich de kapitaalsuitgaven niet
veroorloven kan. Is het nu zoo vreemd, eens bij het Werk
fonds aan te kloppen en te vragen, op welke voorwaarden
men steun kan verkrijgen Bevallen deze voorwaarden het
gemeentebestuur niet, dan kan men toch altijd de onderhan
delingen afbreken. Men heeft dan tenminste getracht een
oplossing te bereiken.
De opmerking, door den heer G r u ij s gemaakt, over den
korten tijd van voorbereiding, welken de raadsleden hebben
gehad bij de bestudeering der begrooting, moet Spr. onder
schrijven. Het is voor vele raadsleden, die zich overdag aan
hun gewone taak hebben te wijden, niet doenlijk in zoo
korten tijd zich van een ingewikkeld stuk als de begrooting
met bijlagen is, op de hoogte te stellen. Men mag de raads
leden niet vergelijken met de leden van de Tweede Kamer.
Daar heeft men staatsleden van professie, hier burgers van
verschillend beroep, voor wie de zaak veel moeilijker is.