186 13 FEBRUARI 1935. en tuinbouw en aanleg van gemeentelijke vischvijvers houden hiermede nauw verband. Samenwerking met middenstands organisaties en coöperatieve vereenigingen om te komen tot een geordende distributie, eveneens. De grootste belemme ring daarbij echter is het particulier grondbezit. Voor een snelle ontwikkeling van deze overheidsbemoeiing is het noo- dig, dat de grond in eigendom overgaat naar de gemeenschap Ook voor de volkshuisvesting is dit noodig. Het particulier woningbezit heeft er toe geleid, dat de bevolking een veel te groot offer moet brengen aan het woningkapitaal. Het totaal bedrag door de inwoners in een tijdvak van minder dan 20 jaren opgebracht aan huur en hypotheek is voldoende om elke 20 jaar een nieuwe stad te bouwen. Wat na 20 jaren zonder vernieuwing van het pand wordt opgebracht is over belasting ten bate van het particulier bezit. Daarom moet voor alles het parool luiden: de grond aan de gemeenschap. Om dit te bereiken is het noodig, dat door de gemeente een vast omlijnde grondpolitiek wordt gevoerd. Deze staat thans in het teeken van een voortdurende wisseling van het grondbezit door aankoop en verkoop. De particuliere grondeigenaren brengen bij verkoop van gronden aan de gemeente in reke ning de waardevermeerdering, die direct of indirect een ge volg is van door en ten laste van de gemeente verrichte werken. Ten einde de gemeente hiertegen te vrijwaren, is het nood zakelijk, dat de gemeente reeds beslag legt op al die gronden, welke zij in afzienbaren tijd in zeer ruimen zin genomen, noodig zal hebben. Wordt dit nagelaten, dan valt de gemeente ten offer aan de onsociale practijken van particuliere grond- speculanten. In het jaarverslag van de gemeente las ik het volgende „Het grondbezit werd in 1933 in die omgevingen, waar „spoedig exploitatie verwacht werd, zij het op bescheiden „wijze, uitgebreid. Bij 't afdeelingsonderzoek werd door mij er op gewezen, zooals ik reeds zeide, „dat de grondeigenaren bij verkoop van gronden aan de gemeente in rekening brengen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 186