13 FEBRUARI 1935.
189
te hebben. Breda kan dan ook thans op een niet onbelangrijk
grondbezit bogen.
De onteigening is een zaak, welke bij de wet is geregeld,
zoodat het de gemeente niet vrij staat, daaromtrent voor
schriften vast te stellen.
Het tweede door den heer Visser aangegeven punt was:
het niet verkoopen van grondbezit aan particulieren. Een
dergelijk verbod acht Spr. onjuist en niet in het belang van
de gemeente. De gronden, welke voor een bepaald doel in de
naaste toekomst noodig zullen zijn, worden niet verkocht,
terwijl anderzijds de gemeente groote complexen, o.a. de
Belcrumpolder, heeft aangekocht, juist om deze verkaveld als
bouwterrein weder te verkoopen. De gewraakte grondspecu-
latie door particulieren wordt hierdoor juist sterk tegenge
gaan. Aan particulieren wordt voor directen bouw, niet voor
speculatie verkocht.
Blijft over, de kwestie over het al of niet uitgeven van
gronden in erfpacht, welke voor Breda geenszins brandend is.
Spr. zou dan ook den heer Visser in overweging willen geven,
zijn voorstel nog eens nader te overwegen en de formu
leering daarvan te willen herzien, alvorens een en ander aan
het College om prae-advies zal worden gezonden.
De heer VISSER acht zijn voorstel wel van zoodanig belang,
dat daarvoor een prae-advies van Burgemeester en Wet
houders wenschelijk is.
De VOORZITTER merkt op, dat 't antwoord van Bur
gemeester en Wethouders in hoofdzaak zal bevatten de mo
tieven, welke Spr. zoo juist naar voren heeft gebracht.
Wethouder VAN MIERLO komt op tegen den geest,
welke uit het betoog van den heer Visser spreekt. Deze
stelt het voor alsof zoo ongeveer ieder grondbezitter een
bedenkelijk speculant zou zijn. Dit is niet juist.