13 FEBRUARI 1935. 211 be er raadsleden zijn, die op het standpunt staan, dat dit be drijf nooit mag worden opgeheven. Spr. wijst er op, dat gezegd is, dat men zoo lang bezig is geweest om deze be grooting sluitend te krijgen. De Voorzitter heeft straks nog gewezen op de moeilijk heid om nieuwe dekkingsmiddelen te vinden voor het in. deze begrooting geslagen gat, door het besluit betreffende de ambtenaarssalarissen. Al is men nu nog zoo'n groote voorstander van de vee markt, dan zal men toch moeten toegeven, dat hiervoor noodeloos geld wordt besteed. In 1933 werd door de Gemeen te aan dit bedrijf een bijdrage verleend van ƒ7518.De rente en afschrijving bedragen ruim 6000.er blijft dus nog ruim 1000.over, welke voor andere doeleinden worden besteed. Daartegenover ziet Spr. een regelmatige teruggang der inkomsten. De post „marktgelden" is op 1200. - geraamd dit is al weer 69.minder dan de opbrengst volgens de laatst afgesloten bedrijfsrekening. De huur der staanplaatsen en de weegloonen brengen veel minder op. De ontvangsten uit het bedrijf bedragen ongeveer 1900.de uitgaven daarin niet begrepen de rente en de afschrijving onge veer 3000.zoodat er een nadeelig saldo is van 1100. Aan rente en afschrijving moet ruim f 6000 worden betaald, doch daartegenover staat de bijdrage van de Gemeente ad 7400.—. Spr. meent, dat het een groot voordeel voor de Gemeen te zou zijn, als dit bedrijf werd opgeheven. De veemarkt is z. i. absoluut ten doode gedoemd. Uit den aanvoer blijkt overduidelijk, dat zij geen levensvatbaarheid heeft. Nu antwoorden Burgemeester en Wethouders wel, dat de veemarkt het bezoek van inwoners uit omliggende gemeen ten aan Breda bevordert dit zou blijken uit het groot aantal rijwielen, dat wekelijks ter plaatse wordt gestald. Spr. meent, dat men een veemarkt toch niet ter wille van de fietsers in stand kan houden. Hij zal geen voorstel tot ophef-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 211