220 13 FEBRUARI 1935. het niet gaat om het geld, doch om de waardeering van het werk, hetgeen ook door den Voorzitter werd gezegd, in de in het vorig jaar gehouden raadsvergadering, waarin tot verlaging van het presentiegeld werd besloten. Er zijn altijd raadsleden, die in hun eigen werkkring tijd moeten verzuimen, die andere personen voor hen in dienst moeten stellen en dus inkomsten moeten derven. Er worden overdag ook wel commissievergaderingen gehouden. Spr. meent, dat het presentiegeld er heel anders zou moeten uitzien, als betaald zou moeten worden wat noodig was. Elet voorstel van den heer Visser getuigt z. i. niet van naar zich toehalen. De heer BROOS is niet tegen het voorstel hij vindt echter het voorgestelde bedrag te hoog. Als de heer Visser dit wil verlagen tot 2.50, zal hij zijn stem aan het voorstel geven. De VOORZITTER geeft den heer Visser in over weging, deze zaak nog eens aan te zien. De heer VISSER meent te hebben kunnen beluisteren, dat het door den heer M a b e 1 i s gezegde, niet als een persoon lijke disqualificatie is bedoeld. Spr. vindt, dat de heer M a b e 1 i s zich te veel laat beïnvloeden door de buiten wereld, die den raadsleden nog al graag het een en ander aanwrijft. Men hoort bij het publiek dikwijls zoovele scham pere opmerkingen, o. a. dat men streeft naar het lidmaatschap van den Raad ter wille van het presentiegeld. Als men zijn functie als raadslid goed wil uitoefenen, dan brengt dit veel werk mede. De een maakt er meer werk van dan de ander. Zeker is, dat een goed, actief raadslid, strevende voor het algemeen belang, zich uitgaven moet getroosten dat hij vele uren overdag en zelfs des nachts, daarvoor moet opof feren. Daarvoor een matige vergoeding toe te kennen, is niet onredelijk. Spr. wil den heer M a b e 1 i s een persoon lijke opmerking maken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 220