13 FEBRUARI 1935.
221
De VOORZITTER verklaart dit niet te kunnen toestaan.
De heer VISSER vraagt dan het woord voor een per
soonlijk feit.
De VOORZITTER staat dit toe.
De heer VISSER heeft zoo juist gesproken over actieve
raadsleden Hij wil thans als voorbeeld noemen den heer
M a b e 1 i s, die een schitterend figuur maakt in dezen Raad.
De heer SCHRAUWEN merkt op, dat het onlangs is voor
gekomen, dat een raadslid een halven dag heeft moeten
verletten om een commissievergadering te kunnen bijwonen.
Spr. vindt dat toch wel te erg.
De VOORZITTER zegt, dat in het algemeen gelet wordt
op het aantal uren, dat ter beschikking moet worden gesteld.
Spr. kan zich indenken, dat het op dit oogenblik onjuist
zou zijn, algemeen presentiegeld voor commissievergade
ringen te geven. In de redeneering, welke de heer Visser
heeft opgezet, is een vergoeding van ƒ3.veel te gering.
Zóó bekeken, beschouwe men het beter als een ,,eere-ambt
dat niet betaald wordt. Men moet zich. volgens Spr.
afhouden van de visie, dat het raadslidmaatschap zooveel
te doen geeft, dat men daar emolumenten tegenover moet
stellen.
De heer MABELIS zegt, dat hij in wezen een presentie
geld voor commissievergaderingen niet verkeerd vindt. Hij
heeft zich het vorig jaar verzet tegen het voorstel van de
Gedeputeerde Staten tot verlaging van het presentiegeld.
Spr. verklaart, dat hij meer voor het raadslidmaatschap
uitgeeft, dan hij aan presentiegeld ontvangt. Toch zit ook
hij niet zoo ruim in het geld. Spr. merkt dan op, dat
hij niet in den Raad zit voor zijn persoonlijk- doch voor het
algemeen belang. Wat de buitenwereld zegt, laat hem onver-