230
13 FEBRUARI 1935.
ben ik het met den heer Mabelis eens, die de hoop uit
sprak, dat Uw College niet aan groepspolitiek zou doen en
zooveel mogelijk vrijheid aan iedere politieke richting zou
laten.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb steeds het gevoel gehad,
dat de politie-autoriteiten, wat dit betreft, voor één groep I
wel een buitengewone belangstelling hebben betoond. Ik ben
daarin gesterkt, omdat ik door eigen ondervinding heb kun
nen constateeren, dat andere groepen veel gemakkelijker
vergunning bekomen. Ik wil daarom hier den wensch uit
spreken, Mijnheer de Voorzitter, dat het werk, hetwelkadoor
instanties van de Moderne Arbeidersbeweging wordt ver
richt, voortaan niet meer zoo bemoeilijkt zal worden als in
het afgeloopen jaar het geval is geweest.
De heer KRAIJ zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter.
Als antwoord op de vraag, of hier ter stede gewaakt wordt
voor de grootst mogelijke veiligheid in de bioscopen, zeggen
Burgemeester en Wethouders in hun antwoord op het Cen
traal Rapport, dat steeds getracht wordt de grootst mogelijke
veiligheid tijdens bioscoopvoorstellingen te bereiken, met
name als deze in niet-bioscopen worden gegeven. De gestelde
vraag raakt echter niet deze gevallen, maar heeft betrekking
op de gevestigde bioscopen. Dat deze worden beheerscht
door de Bioscoopwet is geen direct bewijs voor het feit, dat
de zoo gewenschte veiligheid daarin ook werkelijk bestaat.
Het wil mij als niet-deskundige voorkomen, dat de bouw
van balcons aan weerszijden van de zaal, bijna tot het pro
jectiedoek toe, eener hier bestaande inrichting, bij eventueele
gebeurlijkheden een ramp onvermijdelijk maakt, mede gelet
op de verbinding tot de straat. Een nader onderzoek naar de
juistheid daarvan zou m. i. zeer gewenscht zijn.
De heer VISSER zegt, dat het in de binnenstad verboden